zaterdag 16 juni 2018

Super Trouper

29 dagen geleden schoof voor mijn kinderen alles een beetje uit het lood, de wereld helde over en kantelde wat en ze werden een nieuwe werkelijkheid ingekatapulteerd. Dat overleefden ze, met gemak. Want ze zijn sterk. En toen stonden ze op, ietwat duizelig, en gingen door met dat waar ze mee bezig waren en waar ze aan gewend waren.

Al 29 dagen wordt mij dagelijks gevraagd hoe het met mijn kinderen gaat. Wat logisch is en in alle honderdduizend gevallen heb ik geen enkele keer getwijfeld aan de oprechtheid van de vraag.

30 dagen geleden had ik je verteld dat het goed met ze ging. Dat mijn oudste zoon eindelijk een sport gevonden heeft waar hij zich als een vis in het water voelt, en dat ze het allebei, en dus ik ook, druk hebben. Dat ze steeds meer beginnen te stinken nu de puberteit zich bij de één in alle hevigheid en bij de ander voorzichtig begint aan te dienen. Dat ze de godganse dag naar een scherm zitten te turen en ik ze moet manen om vaker dan één keer in de week een schone onderbroek aan te trekken. En dan had ik herkenbaarheid teruggekregen.

Maar met alle woorden van de wereld kan ik je nu niet vertellen hoe het met ze gaat. Gewoon. Over het algemeen. Gemiddeld genomen. Ja natuurlijk zie en spreek ik ze dagelijks. En weet je wat? Ze stinken nog steeds, ze sporten nog, ze hebben het nog steeds druk. Ze spreken nog met vrienden af. Ze lachen nog, ze zeuren nog, ze slapen nog, ze eten, drinken, ademen, horen, zien, voelen, proeven nog. Ze moeten huiswerk maken, mogen elkaar niet slaan en schoppen en ze moeten op tijd naar school. Ze moeten nog bruine boterhammen en snijbonen eten. En er zijn de momenten waarop het verdriet als een plensbui die op een snikhete dag van het ene op het andere moment losbarst naar beneden dondert. Ik ga hun privacy niet schenden door hier te delen hoe dat eruit ziet. Sterker nog, ik hoop dat er een dag komt waarop ze zelf niet eens meer precies weten hoe dat eruit zag.

Toen ik zo oud was als zij had ik een paar vurige wensen waarover ik uren kon dagdromen of me zorgen maken of ik het ooit wel zou krijgen. Ik wilde zoveel geld hebben dat ik alle snoep van de wereld kon kopen, een tijger als huisdier zodat iedereen me stoer vond en vermoedelijk was er een paar schoenen waar ik mijn zinnen op gezet had. Later, toen ik me bewuster werd van mijn sterfelijkheid, durfde ik niet meer op mijn zij te slapen. Als ik namelijk op één oor op mijn kussen lag kon ik mijn hartslag horen en ik was als de dood dat ik op een avond in mijn stille slaapkamer zou horen hoe mijn eigen hart ermee stopte. En tot mijn moeder er in duidelijke bewoordingen korte metten mee maakte kon ik ook goed wakkerliggen van de angst dat de wereld zou vergaan en waar en bij wie ik dan op dat moment zou zijn versus waar en bij wie ik zou willen zijn.
Hoewel inhoudelijk anders, hebben mijn kinderen niet veel andere onhaalbare dromen, onmogelijke wensen en irreële angsten dan ik ze zelf had op die leeftijd. En hoewel ze nog steeds ettelijke maanden de vaatwasser zonder mopperen uit zouden ruimen als ik ze een PS4 zou schenken zijn er wat dingen verschoven. Daar praten we over, als ze dat willen. Dan zijn ze verdrietig over alles wat niet meer is. En nooit zal zijn. Diploma-uitreiking. Eerste baardharen. Rijbewijs. Opa. En dat is heel moeilijk als je hartje nog maar zo weinig ervaring heeft in verdriet en missen. Dan doen verwijten, schuld en fouten er niets meer toe.

Relativiteit heeft zijn intrede gedaan in hun leven en ze een nieuw perspectief gegeven. Van het besef van dat wat eigenlijk wel telt en wat niet en dat je heel vaak de dingen die niet tellen voor de dingen die wel belangrijk zijn stelt en hoe je dat eigenlijk niet meer wil en vast wil houden aan dit scherpe besef maar tegelijk gek wordt van de urgentie ervan. Dat perspectief is een muurtje waar je lelijk tegenaan kan lopen. Daarom moet dat opgebouwd worden. Eerst moet je goudvis een keer doodgaan, daarna de kat of de hond. Dan de collega van de buurman of een verre nicht van papa. Dan opa of oma. Of, niet én. En elke dood legt een steentje op die muur. Zodat je er nog een tijdje overheen kan springen en kan wennen aan het feit dat ie er is.

Zij hebben de muur in één keer gekregen. Kamerbreed en afgevoegd. Daarachter ligt nog steeds die vertrouwde kleine wereld waar alles nog gaat zoals voor papa dood was. En soms stoten ze hun teen aan die muur maar vaak zat ook lopen ze er met hun volle gewicht tegenaan en doet het echt pijn. Soms kijken ze naar hun eigen handen en kunnen niet begrijpen waarom die van hun het nog doen en die van papa niet meer. Waarom zijn handen er überhaupt niet eens meer zijn en zij in alle opzichten nog wel.

Vandaag zat ik met mijn oudste zoon in de auto, we waren samen op stap en op de radio klonk ABBA. Hoe het nummer heette, wilde hij weten.
"Super Trouper."
"Waar gaat het over?"

Ik dacht aan Anni-Frid die, ondanks dat ze -naar ik aanneem- deed wat ze het liefste wilde doen, niet meer tegen de faam en de aandacht kon, een bloedhekel had aan live-optredens en de daarbij behorende felle lampen: super troupers. Maar ergens in het publiek wachtte haar geliefde tot hij zijn vriendinnetje in de armen mocht sluiten en hoe zij daarin de energie vond om de ABBA fans te geven wat ze wilden. Om te doen wat ze moest doen. En misschien is dat een goede metafoor voor het antwoord op de vraag hoe het met ze gaat. Het gaat van alles.

"Over jou schat."